Mijn herinneringen aan 1953 verteld door Joan van Es.

Wij woonde Lageweg 5b, nu Hofstad 1.

 

Die zondag 1 februari stormde het hevig toen ik 's morgens met mijn vader naar de kerk ging. We waren bij het 't Smidje ( van Alphen en Roest) en ik moest bij mijn vader onder de jas lopen, want dan zou ik geen dakpannen op mijn hoofd krijgen. Daarvan lagen er al een aantal op straat. Op die dag hielden vader en moeder ons in huis, dan kon er niets gebeuren met openslaande deuren. Om te voorkomen dat de schuurdeur open waaide werd daar een mestkast voorgezet. Want anders kon het riet weleens van het dak waaien. Zo werd het avond en we gingen twee aan twee naar bed, in de bedstee in de woonkamer. Mijn broer Jos en ik konden de slaap niet vatten. Er kwamen steeds meer mensen binnen, o.a. soldaten die rond de plattebuiskachel plaats namen om te drogen.. Mijn moeder wilde ze droge sokken geven, maar dat mocht niet van hun meerdere. Het werd me wel duidelijk dat ze ons uit het huis wilden hebben, want het water zou nog hoger komen. Maar mijn moeder wilde niet weg: "Als dit huis onder water komt, dan gaat heel Breda ook onder. Wat moeten wij daar dan?"

Uiteindelijk bezweek zij toch, vanwege de druk van buurtgenoten, de commandant en enkele notabelen van ons dorp. Het was inmiddels 23 uur geworden. Wij moesten in het donker naar de straat lopen en daar zou vervoer naar Breda klaar staan. Vader bleef thuis voor het verzorgen van het vee.

In het "leege weggetje" liepen we door het water. We moesten elkaar vasthouden en rechts van de weg langs de draad lopen, want links zagen we niet waar de sloot lag.

Zo kwamen we bij de Withuisstraat waar een wagen van "Bolletje" beschuit stond. Daar moest moeder met zeven kinderen in de laadruimte. Zij kon op de wielkast gaan zitten met mijn jongste zusje, nog geen half jaar oud, op schoot. De deur ging dicht en het wagentje begon te rijden. Er was gelukkig een lampje en een raampje waar wij als kinderen door wilden kijken. Maar op het moment dat wij naar mijn moeder riepen dat er water op de weg stond, werd het luikje dicht geschoven. Even later ging ook het lampje uit.

We hadden al enige tijd in het donker gezeten, toen het voertuig stil was gaan staan. Later hoorden we dat het was bij de Terheijdense kerk. Maar niemand liet zich zien of horen. "Hé nu rijden we weer" zeiden we tegen elkaar. Na meer dan twee en een half uur langzaam rijden kwamen we aan in Breda bij het theater Concordia.

Daar binnen merkte je pas dat er echt iets gebeurd moest zijn. Het was voor mij als achtjarige één zwarte mensenmassa met betraande en huilende gezichten. Tot overmaat van ramp was ik mijn moeder met broertjes en zusjes kwijt. Hoe ik ze terug gevonden heb weet ik zelf niet eens meer, waarschijnlijk door het verdriet en de angst. Toen daar in Concordia de papieren rompslomp was afgewerkt zijn we naar ooms en tantes van mijn vaderskant in Princenhage gegaan. Daar zijn we enkele weken geweest.

Na die paar weken probeerden we via Den Hout en Made naar huis te gaan.

Luchtfoto van Wagenberg. Rechts iets boven het midden staat de watertoren aan de Brandeweg op de grens met Made.

Bij café De Groenmarkt, schuin tegenover de watertoren, stond een controlepost en we werden terug gestuurd. Het was nog te gevaarlijk om zo'n groot gezin door te laten gaan naar Wagenberg. We zijn toen in Teteringen bij kennissen aangegaan in een boerderij. Ze hadden geen kinderen meer thuis, dus ook geen extra bedden. We hebben toen maar zakken met stro gevuld om op te slapen. In Teteringen konden we naar de lagere school.

Na bij de controlepost nog twee keer teruggestuurd te zijn, mochten we eindelijk door naar huis. Het was toen half maart. Thuis gekomen stond onze op een terp staande boerderij nog rondom in het water en zagen we overal dode vissen liggen. Mijn oudere broer moest in het dorp brood halen bij bakker van Grinsven en was met zijn nieuwe fietsje, van Sinterklaas, door het zoute water gereden. Ook vroor het nog een keer. Er lag ijs in de boomgaard en wij jaagden de kippen de boomgaard in. Wij schoven lachend over het ijs.

 

Om even terug te komen op het autootje waarin wij naar Breda werden gebracht. Vijftien jaar geleden, dat was het jaar 2008, hoorde ik van Kees Oprins dat hij in 1953 lid was van de Terheijdense Jonge Boeren, de RKJB; later is dat de KPJ geworden. Zij waren op 1 februari de hele zondag in de weer geweest om overal vee te redden en mensen te helpen, die last van het water hadden. Toen ik onze ervaring tijdens de watersnoodramp aan Kees vertelde, hoorde ik van hem waarom het wagentje waarin wij zaten er zo lang over gedaan had om in Terheijden te komen.

Kees was één van de leden van de RKJB die het wagentje vanaf het café Wit Huis naar Terheijden op de weg hebben moeten houden. De Moerdijkseweg was vanwege het hoge water niet te zien. Hij wist ook nog dat het wagentje, met ons er in, van achter begon te drijven. Kees vertelde dat de jongens bijna tot hun middel in het koude water hebben moeten lopen om de chauffeur verder te laten rijden. " Het was zo koud dat wij onze benen niet meer voelden en wij in beraad waren, ten behoeve van onze eigen veiligheid, het wagentje los te laten." Het was de jongens van de RKJB niet verteld dat er mensen in het wagentje zaten.

Met dank aan de leden van de RKJB van Terheijden zijn wij dus aan de dood ontsnapt.