Dit is het verhaal van Gonnie Netten, voormalig bewoonster van Driekoningenoord. Onze mensen worden ook rollerman of reiziger genoemd.

Ik ben een geboren reiziger.  Op vier januari 1960 werd ik geboren onderweg naar Rotterdam in een ziekenauto. Ons gezin bestond uit vader, moeder, drie broers waarvan de oudste is overleden. Daarnaast heb ik nog twee zussen. Vier kinderen zijn geboren op een kamp in Pernis, de jongste twee op Driekoningenoord.

Vader met mijn jongste broer.

Mijn vader is geboren op een kamp in Schiedam. Hij heeft mijn moeder leren kennen in Breda tijdens het uitgaan. Zij zijn op een kamp in Pernis gaan wonen. Heel mijn familie woont verspreid over heel Nederland op een kamp. Ik herinner mij mijn jeugd voornamelijk als een rondtrekkend bestaan. We gingen overal met de kampeerwagen naar toe, overal waar werk was. Het was een hard bestaan. Opstaan om zes uur, een boterham in de hand en de wagen in. We werkten op het veld waar we vooral aardappelen en peeën rooiden. Kruipend over de grond waren we aan het werk. Het was zwaar werk en wij kinderen moesten allemaal meewerken. We wisten niet beter, dat deed je gewoon. Ook werd de kost verdiend door te venten langs boerderijen. Je had een kar of een fiets met een mand en je verkocht van alles, veters, pleisters, elastiek, teveel om op te noemen. In die tijd gingen wij kinderen niet naar school. We hadden het niet breed maar waren gelukkig. Gelukkiger dan nu.

Ik sta tweede van links netjes met mijn armen over elkaar.

Enkele bewoners.

Toen ik tien jaar was is ons gezin verhuisd naar Driekoningenoord gelegen aan de Terheijdenseweg in Breda. We hadden in die tijd helemaal niets behalve een oude, kleine caravan. We sliepen met drie kinderen in een bed, boven de drie jongens en beneden de drie meiden. Regelmatig kreeg je een dreun van een elleboog of een knie in je rug. Het was erg krap allemaal. Vanaf die tijd gingen we naar het kampschooltje. We volgden daar taal- en rekenlessen. Gelukkig hebben we leren lezen en schrijven. Tot ons veertiende jaar kregen we les. Daarna was daar geen geld meer voor, we gingen werken. Wij vermaakten ons met kattenkwaad uithalen, een beetje knokken, blik lopen, hinkelen en ballen. We waren allemaal broertjes en zusjes van elkaar, niet echt natuurlijk, maar we deden alles samen. Ook was er een kerkje op Driekoningenoord, ik vond het leuk om daar naar toe te gaan. Mijn broer Peter ging op vijftienjarige leeftijd in een slachthuis werken. Mijn andere broer, Henk, ging aan het werk in een fabriek in Breda. Welke fabriek dat was weet ik niet meer. Mijn oudste zus heeft ook gewerkt.

Ik op Driekoningenoord.

Het was een armoedig bestaan, maar we waren tevreden. Het stageld was zeveneneenhalve gulden per week, voor stroom moesten we guldens in een automaat gooien, dat was duur en we hadden dan maar even stroom. Wanneer we iets kregen waren we blij, zo vaak gebeurde het niet dat we iets kregen. Ik herinner mij dat er een chocoladeletter was met Sinterklaas. Er werd een stuk afgeknaagd, de rest ging in de pan. Dan werd er melk gehaald en moeder maakte daar chocolademelk van. Een feest was het dan, we deelden alles en genoten ervan.  Maar het was een groot gezin, veel liefde kregen we niet. Daar was geen tijd voor.

Zelf ging ik niet buiten de deur werken. Ik bleef thuis om mee te helpen in het huishouden. Mijn jongste broer heeft twee jaar in Nijmegen in een ziekenhuis gelegen. Vader ging daar drie keer per week naar toe. Ik ving de rest van het gezin op. Zo ging dat toen. Mijn taken bestonden uit wassen, poetsen, water moest buiten worden gehaald bij de pomp. Een douche hadden we niet, er werd water gehaald, moeder kookte het water en we werden gewassen in een kuip. Het toilet was buiten in de schuur en om door te spoelen moesten we ook naar de pomp om water te halen.

Op negentienjarige leeftijd ging ik samenwonen met een burgerman op Driekoningenoord. Het werd thuis te klein met een vrijer erbij.  We hadden een kleine caravan op afbetaling. Het samenleven met een burgerman was toch wel iets heel anders dan met een rollerman. Een burgerman is niet bij te schaven hoor. Wij houden onze schoenen niet aan wanneer we naar binnen gaan, we houden de vuiligheid buiten. We zetten de ramen en deuren open. Doen de dingen die we moeten doen. We houden er andere manieren op na en zijn altijd beleefd.

 

 

 

De tweede van links ben ik, rechts daarnaast mijn moeder met een arm om mijn dochter De vrouw in de woonwagen was tante Zus, zij had een winkeltje op het kamp.

 

Hier deed mijn dochter communie, mijn ouders staan naast haar.

Ik heb een dochter en een zoon gekregen. Toen ik achtentwintig jaar was zijn we verhuisd naar een huis in Breda-Noord. De eerste zes weken hebben we daar in de caravan gewoond omdat er veel verbouwd moest worden in het huis, het was verschrikkelijk. Als dank dat de buren ons zo goed hadden opgevangen bracht ik weleens wat soep of ander eten langs. Dat werd heel vreemd gevonden want dat waren die mensen niet gewend. Zo is onze gastvrijheid. Kom je langs dan wordt er een aardappel extra geschild en eet je mee. De huurcaravan hebben we na de verbouwing in oorspronkelijke staat terug gebracht. Gelukkig hebben wij die door kunnen geven aan andere mensen. Er is altijd een te kort aan wagens en staanplaatsen. Het leven op het kamp mis ik nog enorm, dat krijg je er niet uit.

Mijn man en ik, inmiddels vijfenveertig jaar getrouwd, zijn blij dat wij onze kinderen hebben kunnen laten leren. Ze hebben allebei een goede baan. Onze zoon heeft zijn eigen kamphuis gebouwd in de Haagse Beemden. Het is allemaal zo duur, dat kan ik zelf zei hij. Onze kleinzoon wil ook zijn eigen woonwagen bouwen maar er is geen plek. Gemeentes willen geen woonwagenkampen meer. En als ze er toch zijn worden ze gebouwd op industrieterreinen of in afgelegen gebieden. Er loopt een rechtszaak tegen gemeentes waarin reizigers het recht vragen om in een woonwagen op een kamp te wonen in een gewone wijk dicht bij voorzieningen.

Ik heb een druk leven. Ben al jaren lang mantelzorger voor mijn man. Ik kan nooit met vakantie, de kinderen vragen weleens of ik mee ga naar Turkije maar dat kan niet. Hoe moet dat dan met jullie vader? Maar ik mis het niet want ik ben nog nooit met vakantie geweest. Eigenlijk heb ik heel mijn leven lang voor anderen gezorgd. Maar dat weegt niet zwaar, voor mij is dat licht. Ook pas ik een paar dagen per week op de vier kleinkinderen. Ik heb drie jaar vrijwilligerswerk gedaan bij Raffy, ook heb ik als vrijwilligster gepoetst in de sportschool in de buurt. Op dit moment doe ik vrijwilligerswerk bij Emmaus aan de Veilingkade in Breda. Ik vind het leuk om de boel schoon te houden en zo nu en dan te koken voor mijn collega's

Ik heb nog een grote droom. Als ik niet meer hoeft te mantelzorgen voor mijn man wil ik een klein campertje kopen. Een bedje er in, een magnetronnetje, op z'n tijd een bakje koffie of thee. Meer heb ik toch niet nodig, ik ben een tevreden mens. Dan wil ik gaan rondtrekken van kamp naar kamp.

 

Dit is mijn verhaal.

De geboren reiziger

Gonnie Netten.